Kenmerken 

Deze vogel heeft een zwart-wit verenkleed, een oranje snavel en oranje poten. Rondom de ogen heeft hij een oranje ring. Het verenkleed is bij beide geslachten gelijk. De lichaamslengte bedraagt 40 tot 45 cm en het gewicht 400 tot 800 gram. Het is een trekvogel.

Voedsel 

Het voedsel van de scholekster bestaat uit schelpdierenwormen en krabben. Bij schelpdieren wordt, voordat de schelp kan dichtslaan, eerst de sluitspier doorgeknipt, waarna de prooi wordt opgegeten. Na een mislukte poging wordt geprobeerd op een harde ondergrond de schelp open te hameren.

Voortplanting 

De broedtijd loopt van half april tot in juli. De scholekster legt meestal drie, soms vier eieren in een nest, gemaakt in een ondiep kuiltje. De eieren zijn gemiddeld 40 x 57 mm groot. Meestal broedt de scholekster op grasland, maar ook op bouwland worden wel nesten aangetroffen. Ook worden nesten gemaakt op met grind bedekte platte daken van (hoge) gebouwen, waar geen gevaar dreigt van grondpredatoren als vos en hermelijn. De eieren komen uit na 25 à 27 dagen broeden. De jongen worden dan nog een poosje gevoerd door de ouders, in tegenstelling tot bij de meeste andere weidevogels.

Territoriumgedrag 

De scholekster is bekend vanwege zijn verdediging van het nest. Wanneer een roofdier het nest nadert, doet de scholekster zich voor alsof hij kreupel is om de belagers van het nest weg te lokken. Eenmaal op enige afstand van het nest vliegt hij weg.

Naar het verband tussen territoriumgedrag en broedsucces van de scholekster is onderzoek gedaan door de Rijksuniversiteit Groningen. Het broedsucces bleek sterk te worden beïnvloed door de keuze (in de praktijk door de verovering) van een geschikte broedplaats. Scholeksters zijn bijzonder gehecht aan hun territorium, zo zeer zelfs dat ze de broedplek trouw blijven als deze door veranderde omstandigheden minder gunstig is geworden. De beste broedplekken worden bezet gehouden door reeds succesvolle paren. Daarbij komt dat scholeksters tot 30 jaar oud kunnen worden (in Nederland werd een exemplaar aangetroffen van 46 jaar)

Jonge scholeksters (ook wel floaters genoemd) hebben twee mogelijkheden: genoegen nemen met een kwalitatief minder goed territorium of wachten met broeden tot er een goed territorium vrijkomt. Een goed territorium (een hokkerterritorium) ligt nabij de voedselbronnen op het wad, een slecht territorium (een wipperterritorium) ligt daar verder vanaf. Aangenomen werd dat beide strategieën gedurende een scholeksterleven evenveel jongen zouden opleveren: een keuze tussen vroeg beginnen en jaarlijks weinig jongen grootbrengen of later beginnen, maar dan wel een hoog jaarlijks broedsucces hebben. Deze veronderstelling bleek onjuist: een hokkerterritorium bleek gemiddeld 0,65 jongen per jaar op te leveren en een wipperterritorium 0,2 jongen per jaar, terwijl de hokkers niet later in hun leven met broeden bleken te beginnen. Omdat zij veel meer moeite moeten doen om het voedsel voor de jongen bij hun ongunstig gelegen nestplaats te krijgen, brengen de wippers in hun leven minder jongen groot.

Ook bleek dat jonge scholeksters de sociale status van hun ouders meekrijgen. Jongen die door hokkers worden grootgebracht veroveren vaak ook weer een hokkerterritorium, terwijl door wippers grootgebrachte jongen daar zelden in slagen. Bij het veroveren van een hokkerterritorium bleek van belang de mate waarin de veroveraar bekend was met de omgeving. Indien territoria kunstmatig werden leeggemaakt – door de “eigenaars” te verwijderen – bleek dat 80% van de op deze wijze vrijgekomen territoria werden bezet door vogels die reeds bekend waren met het gebied. De floatersmaakten zich met het terrein bekend door regelmatig de betreffende territoria binnen te dringen.

Jonge scholeksters, die nog niet broeden, verzamelen zich in het voorjaar in groepen, zogenaamde scholekstersozen. In het binnenland houden ook broedende vogels zich in het begin van het broedseizoen enige tijd op in dergelijke sozen. Wat precies de functie is van de sozen, is niet bekend.Vogel heeft een zwart-wit verenkleed, een oranje snavel en oranje poten. Rondom de ogen heeft hij een oranje ring. Het verenkleed is bij beide geslachten gelijk. De lichaamslengte bedraagt 40 tot 45 cm en het gewicht 400 tot 800 gram. Het is een trekvogel.

Het voedsel van de scholekster bestaat uit schelpdierenwormen en krabben. Bij schelpdieren wordt, voordat de schelp kan dichtslaan, eerst de sluitspier doorgeknipt, waarna de prooi wordt opgegeten. Na een mislukte poging wordt geprobeerd op een harde ondergrond de schelp open te hameren.

De broedtijd loopt van half april tot in juli. De scholekster legt meestal drie, soms vier eieren in een nest, gemaakt in een ondiep kuiltje. De eieren zijn gemiddeld 40 x 57 mm groot. Meestal broedt de scholekster op grasland, maar ook op bouwland worden wel nesten aangetroffen. Ook worden nesten gemaakt op met grind bedekte platte daken van (hoge) gebouwen, waar geen gevaar dreigt van grondpredatoren als vos en hermelijn. De eieren komen uit na 25 à 27 dagen broeden. De jongen worden dan nog een poosje gevoerd door de ouders, in tegenstelling tot bij de meeste andere weidevogels.

Bron: wikipedia