Beschrijving
De bever heeft een brede, geschubde, horizontaal afgeplatte staart. De poten zijn vrij kort. De achterpoten hebben zwemvliezen. De kop is stomp en de oren en ogen zijn klein. De neus en oren kunnen worden afgesloten bij het zwemmen. Ook zit er in de wang een stuk weefsel dat de mond afsluit als het dier onder water knaagt. Hij heeft een paar sterke oranje tanden die altijd doorgroeien. Ze zijn oranje omdat het glazuur op de tanden oranje van kleur is, dat glazuur maakt zijn tanden sterk genoeg om door bomen te knagen. Hij verschilt van de verwante Canadese bever (Castor canadensis) door de lichtere vachtkleur en langere neusbotjes. De vacht is geelbruin tot zwart van kleur. De meest algemene kleur is rossig bruin. Bevers uit noordelijke streken hebben een donkerder vacht dan zuidelijke dieren.
De bever heeft een kop-romplengte van ongeveer 75 tot 90 centimeter en een lichaamsgewicht van 23 tot 38 kilogram.[3] De staart is 28 tot 38 centimeter lang. De grootte verschilt per regio. Er zijn geen grootteverschillen tussen mannetjes en vrouwtjes.
Sociaal gedrag en woongebied
Bevers leven in kleine familiegroepen in de buurt van water. Meestal leven er zo’n vijf of zes bevers in een groep, bestaande uit een volwassen paartje en hun jongen van de twee laatste worpen. Jongen blijven zo’n twee jaar in een familiegroep, waarna ze hun eigen territorium gaan zoeken. Territoria worden afgebakend met anale geursporen, castoreum of bevergeil genoemd, die informatie bevatten zoals geslacht, verwantschap en mogelijk ook sociale status, leeftijd en grootte.[4]
Bij gevaar slaat een bever met zijn staart op het wateroppervlak.
De aanwezigheid van bevers wordt verraden door de aanwezigheid van omgevallen bomen, bomen waarvan de schors is afgeschild, ondiepe kanalen en een burcht in het water. Als het mogelijk is, bouwen ze een nest in een ondergronds hol. Anders bouwen de bevers een burcht. Bevers bouwen minder snel een burcht dan hun Canadese verwant, en de burchten van bevers zijn ook minder groot.
Bevers bouwen een burcht die tot 2 meter hoog is terwijl de doorsnede wel 10 meter kan bedragen. De ingang hiervan bevindt zich onder water, waardoor ze onbereikbaar zijn voor roofdieren. De burcht, bestaande uit een holle berg takken bevindt zich verder boven water. Hij heeft een ‘natte kamer’, waar de bever het water uit zijn vacht schudt, en een droge, met houtsnippers gestoffeerde nestkamer. De nestkamer ligt circa 20 cm boven het waterniveau en heeft een luchtgat. ’s Zomers wordt om te rusten daarnaast vaak gebruikgemaakt van een leger, een ondiep kuiltje aan de oever onder struiken of andere dichte begroeiing met platgelegde vegetatie of houtsnippers.
Ook leggen bevers soms dammen en kanaaltjes tot zo’n 150 meter lang aan. Daarmee kan de waterhoogte in de omgeving van de burcht worden gereguleerd, zodat deze constant op dezelfde hoogte blijft en de burcht niet onder water loopt ook wordt hierdoor het foerageergebied vergroot. Hierdoor ontstaan kunstmatige meertjes. Bij hoge uitzondering worden dammen van 800 meter gebouwd, maar dammen van meer dan 150 meter zijn geen uitzondering. Als bouwmateriaal gebruiken ze stammen, takken, modder en stenen. Hiervoor kunnen 100 cm dikke bomen worden geveld. Een bever kan een 25 centimeter dikke boom omknagen in minder dan vier uur.
’s Winters bevriest het water, waardoor ze niet naar boven kunnen om te ademen. Om dat toch te kunnen doen, maken ze een gat in de dam, zodat het water wegstroomt. Het water heeft zo plaatsgemaakt voor lucht.
Leefwijze
De bever is een dagdier, maar in gebieden waarin hij regelmatig verstoord wordt is hij hoofdzakelijk ’s nachts actief. In onverstoorde gebieden laat hij zich voornamelijk ’s ochtends zien. Bevers zijn goede zwemmers. Ze kunnen tot vijftien minuten onder water blijven, maar een duik duurt meestal vijf à zes minuten.
De bever heeft een zeer uitgebreid, maar strikt vegetarisch menu. ’s Zomers eet hij kruiden, bloemen, jonge scheuten van waterplanten, grassen en wortels. Daarnaast eet hij ook alle delen van bomen en struiken (stam, takken, bladeren en wortels). Hij heeft een voorkeur voor wilg, populier en ratelpopulier. De schors van de stam knaagt hij af met zijn vlijmscherpe tanden. Zijn tanden groeien almaar door, omdat ze slijten door de tanden te gebruiken als gereedschap voor de bouw van hun burcht en een dam. ’s Winters eet hij meer twijgen en schors, ’s zomers meer groene plantendelen.
In tegenstelling tot de meeste andere knaagdieren houdt de bever ’s winters geen winterslaap. In de herfst legt hij daarom een voedselvoorraad aan, bestaande uit takken en stammen van kleine bomen. Deze verankert hij onder water, in de buurt van de ingang. Het koude water houdt de voedingswaarde van de schors langer goed.
Beoordelingen
Er zijn nog geen beoordelingen.