Deze behendige muggenvanger wordt slechts 13 cm lang en heeft een overwegend variabel bruin verenkleed van lichte tinten aan de onderzijde en iets donkere tinten aan de bovenzijde. De vleugels hebben een lichte, roestbruine tint.
Het nest van de kleine karekiet is een kunstig gevlochten mandje van natte plantenresten tussen twee tot vier rietstengels. Omdat die plantenresten ook modder bevatten dat geleidelijk opdroogt, werkt dit als een soort plaksel of cement waardoor het nestje toch een stevig verankerd bouwsel wordt. De rand wordt vaak bekleed met spinrag, terwijl de binnenkant wordt afgewerkt met rietpluimen, die de vogel zelf afbreekt.
Drie tot vijf gespikkelde eieren worden door de kleine karekiet in tien tot twaalf dagen uitgebroed. Regelmatig legt een koekoek zijn ei in het nest van de kleine karekiet, waardoor deze zijn jongen verliest.
Verspreiding en leefgebied
Kleine karekieten komen tijdens het broedseizoen in vrijwel geheel Europa voor, met uitzondering van Ierland en Noord-Scandinavië en telt 3 ondersoorten:
- A. s. scirpaceus: van Europa tot westelijk Rusland, Oekraïne en westelijk Turkije, noordwestelijk Afrika.
- A. s. fuscus: van Egypte via het Midden-Oosten tot zuidoostelijk Europees Rusland, oostelijk Kazachstan en Iran.
- A. s. avicenniae: de Rode Zee-kusten.
In de winter verblijven de meeste kleine karekieten uit Nederland in de mangrovebossen langs de West-Afrikaanse kust, van Senegal tot aan Guinee-Bissau. De hoeveelheid regen in dit gebied hangt samen met het weer in de Sahel. In een droog seizoen zijn er weinig insecten en heeft de kleine karekiet meer moeite met het aanleggen van een vetvoorraad voor de voorjaarstrek. De overlevingskans van zowel jonge als volwassen kleine karekieten blijkt voor 23-25% samen te hangen met de hoeveelheid neerslag in de Sahel.[2][3]