Ze komen voor van van augustus tot en met oktober/november, in loofbos, gemengd bos en in wegbermen, bij berken en eiken.

De hoed van deze paddenstoel is onregelmatig gewelfd tot uitgespreid met een bultje, vaag geschubd. De diameter is tot 8 centimeter en de kleur in het midden roodbruin en aan de rand gelig. In het midden van de hoed bevindt zich een bultje. De lamellen zijn lichtgeel en zitten vaak vol kleine bruine plekjes. De steel is tot 7 centimeter hoog en tot 1,5 centimeter dik, geelachtig bruin met roodbruine vezels, bovenaan lichter. Het vlees is gelig. Geur en smaak zijn melig.